De dood. Afschrikwekkend. Vreselijk. Alleen al het concept doet mensen in angst grijpen naar een mes om er direct een einde aan te maken. Het afwachten is nog het ergst; hoe lang heb je nog en wie is de volgende?
Maar waarom zijn we zo panisch? Als het eenmaal zover is weet je er niets meer van. De manier waarop je vergaat is een tweede, dat kan nog wel eens gruwelijk en mensonterend zijn, achja, maar de dood zelf..? Misschien begrijp ik mensen wel verkeerd, misschien zijn ze inderdaad vooral bang op het scenario vooraf aan het moment. Toch, de heerlijke rust die je er na mag ervaren zal het toch wel waard zijn me dunkt. Beter nog, het ervaren van niets. Na een leven lang dag en nacht prikkels opvangen is het toch haast euforisch om te beseffen dat je er ook een keer aan kunt ontsnappen.
Begrijp me niet verkeerd, het leven kan best aangenaam zijn en is het zeker waard om uit te leven als je in een goede setting verkeert. Je mag het leven rekken, verlengen, uitsmeren tot zolang je wilt, zover onze technieken het toestaan, maar dat het uiteindelijk eindig is.. heerlijk.
Duidelijk is in ieder geval dat het hele principe ‘overlijden’ zwaar over rated is. We gaan allemaal dood en zien het als een soort dramatische stop van ons bestaan, of geloven in een soort voortzetting in andere vorm. Ik kan me niet voorstellen waarom de dood veel enger is dan in slaap vallen. Zeker als je al een lange lijdensweg doormaakt. Ik noem maar, ziekten, pijn, marteling, psychische narigheid of in het algemeen doelloos leven. Daarom pleit ik voor het vieren van het overlijden. Alsjeblieft niet met een soort tergend vrolijke begrafenis, dat lijkt te veel op een feest, en dat is wat te veel contrast met die eeuwige rust. Plus, ik ben geen fan van grote sociale gatherings. Maar blij voor iemand zijn die eindelijk het voor ons bekende bestaan verlaat moet toch kunnen. We zijn toch niet zo zelfzuchtig dat we iemand zijn rust niet eens meer gunnen. Gewoon een kaartje naar de nabestaanden:
‘Van harte met het overlijden van jullie geliefde dochter, dat ze maar zalig onbestaand mag zijn in het niets’.